5


 


1964-1970

Eerste contacten met kunstenaars en galeries

Een tien voor tekenen op het rapport was geen uitzondering; de andere vakken scoorden beduidend minder. Na drie jaar hbs was het dan ook bekeken en vond ik een baan bij het Haagse Ingenieursbureau Koning en Hartman. Een klein, maar door het toenmalige management een vooruitstrevend en inspirerend bedrijf, dat zich toelegde op de import van de nieuwste elektronica. Wel moest ik eerst de middelbare school in de avonduren afmaken. Daarnaast was er genoeg tijd om te tekenen en te schilderen. En voor het bezoeken van tentoonstellingen en musea. We hebben het dan over de periode 1964-1970, waarin ik contacten kreeg met kunstenaars en zelf ging experimenteren met verschillende materialen. Aarzelend, want een atelier had hij niet ter beschikking. Alles gebeurde in mijn kamer thuis. Het liefst wilde ik naar de kunstacademie, maar met een onafgemaakte hbs ging dat moeilijk.

Koning en Hartman was een boeiend en snel groeiend bedrijf waarin veel gebeurde. Hoe jong ik ook was, op het gebied van organisatie (van jaarfeest tot congressen en complete verhuizingen) was ik de aangewezen persoon. Kunst was ook niet vreemd binnen het bedrijf. Jan Koning moest in zijn jonge jaren kiezen tussen een opleiding als violist en elektrotechnisch ingenieur, Bob Hartman bewoog zich intensief in kunstkringen. Na in de avonduren geroken te hebben aan de Vrije Academie in Den Haag, kwam ik terecht bij Henk Raab, die met zijn Haagse Schildersacademie furore maakte. Raab bracht mij de kneepjes van het tekenen en schilderen bij. Maar toch ook weer streng in de leer, waar ik mij al gauw niet meer prettig voelde. Dat ging beter af bij Leo Lucassen, de kunsthandelaar in de Haagse Molenstraat. Lucassen presenteerde in Het Kunstcentrum vooral Haagse schilders: Jan van Heel, Kees Andrea, Wim Sinemus, Christiaan de Moor, Arnold Smith. Maar ook van grote buitenlandse kunstenaars als Picasso, Matisse, Kokoschka, Kirchner, Jorg en Hundertwasser hield Lucassen een interessante stock aan. Heel wat uren dwaalde ik in zijn galerie rond, nog meer uren werd gepraat over goede kunst. In de loop der jaren werden de Lucassens vrienden; tot na hun vertrek uit Den Haag naar Mill zijn de contacten intensief gebleven. Andere galeries in Nederland, maar vooral toch in Den Haag (Met Hans Zagwijn was er veelvuldig contact, en weer later met Henk van der Plas van Grafiekwinkel Inkt), werden met grote regelmatig bezocht.
Ook de rommelmarkten. Het was bijna elke zaterdag wel prijs: even de rommelmarkt aan de Herman Costerstraat afscheumen.

Mauve, begin van eigen collectie

Daar deed ik als zestienjarige de eerste “echte” ontdekking. In oud lijstje zat een tekening van koeien aan het water. Voor vijftien gulden werd ik de nieuwe eigenaar. De signatuur AMauve deed vermoeden dat het een prentje van de bekende Haagse School-kunstenaar Anton Mauve kon zijn. Met de tekening opgeborgen in een stevige map toog ik naar het Haags Gemeentemuseum waar op de donderdagmiddag een kostenloze expertise was. De conservator dacht dat het inderdaad wel eens een tekening van Mauve, een oom van Vincent van Gogh, kon zijn. Om dat met meer zekerheid te weten moest ik maar een afspraak maken met Pieter A. Scheen, de kenner en kunsthandelaar van de Haagse School. Gebeld. Langskomen om alleen maar te laten kijken kostte vijfentwintig gulden, veel geld voor iemand met een salaris van honderdvijftig gulden bruto in de maand.

Pieter A. Scheen

Scheen was een artistieke man, slank en in het zwart gekleed. Trots vertelde ik dat ik misschien wel een echte Moof op de kop had getikt. De afstraffing volgde onmiddellijk. Je moest die naam niet als Moof uitspreken, maar gewoon als Mauve. Net zoals Weitzenbroech, gewoon Weissenbruch heette. Scheen bekeek de tekening, krabde wat aan het papier en zei met stalen gezicht dat hij het niet wist.
“Is het geen echte?”, stamelde ik.
Scheen keek hem aan en vroeg: “Ben ik een man of een vrouw? “
“Een man natuurlijk.”
Scheen: “Dat weet je niet zeker. Ik lijk een man, maar kan onder m’n kleding best een vrouw zijn. Bij een kunstwerk weet je alleen zeker dat het absoluut echt is, als je het door de kunstenaar hebt zien maken. Verder blijft het determineren en goed letten op kenmerken.”
“Dus het is geen Mauve?”
“Dat zeg ik niet. Het is waarschijnlijk wel een Mauve. Uit de periode dat hij psychisch nogal in de war was. Het is wat zwaar aangezet.”
Jos: “Maar als u dat denkt kunt u toch wel achterop een verklaring schrijven dat het een echte Mauve is.”
Scheen: “Ik kijk wel uit. Daar waag ik m’n naam niet aan.”
Jos: “Wat is het dan waard?
Scheen: “Niks. Misschien is het interessant voor een Mauve-verzamelaar die z’n collectie wil completeren met een tekening uit deze droefgeestige periode".
En kun je nu afrekenen? Vijfentwintig gulden graag.”
Gedesillusioneerd pakte ik mijn Mauve in. Betaalde de vijfentwintig gulden en wilde de deur uitstappen.
Scheen: “Ben je met de fiets?”
”Ja.”
“Wacht even.”
Hij liep naar achteren en kwam terug met een stapeltje boeken.
“Blijf altijd kijken en zoeken. Denk niet dat je zomaar goed werk zult vinden. Er zijn handelaren die veel eerder dan jij de markten afstruinen, veel gehaaider zijn. Bewaar deze Mauve als goede herinnering aan je bezoek hier en ik geef je nu de catalogi van mijn laatste tentoonstellingen van de Haagse School. Hier heb je en kartonnen doosje, daar passen ze in, en nou gauw onder je snelbinder naar huis met je handel...”
Geen verklaring van de hand van Scheen. Wel een bibliotheekje rijker.



Vriendenkring wordt artistieker

Tekenen en schilderen bleef ik doen. Er was een brede vriendenkring, die zich van beeldende kunst (Jan van Dijk, Phil van der Klundert, Jan Willem Maronier) tot Jazz (Rob den Boer c.s.) uitstrekte. Ik verdiepte me in de verschillende kunststromingen. De eerste tentoonstelling van Minimal Art in het Haags Gemeentemuseum (1968) maakte veel indruk, maar ook OpArt, PopArt en Cobra.

Reisbegeleider en militair

In ’68 werd ik steward/reisleider op Europese treintrajecten. In september van dat jaar ging ik in militaire dienst. Schetsboekjes waren tijdens treinreizen onder handbereik. In diensttijd heb ik vooral veel gewerkt aan grote decoratie- en schilderprojecten voor officiersfeesten. Jan Haasjes, de beheerder van het militair tehuis in Maarn, wist mij zelfs te bewegen een schilderbent op te richten, waar dienstplichtige militairen in de avonduren konden tekenen en schilderen. Tijdens mijn diensttijd bleef ik in de weekends reisbegeleider en tijdens een wintertrip naar Oostenrijk leerde ik in maart ’69 Regina Amden kennen.
We trouwden in ’75. Nog in datzelfde jaar werd zoon Kaspar geboren. Het huwelijk duurde tot 1987.